|
Voorwoord
"situatie omstreeks 1928"
Het was hier dat de radiocommunicatie
een belangrijke rol speelde.
Luchthavens konden aan de piloot via radiocontact de
meteorologische
toestand
op de verschillende punten van de route
aangeven
zodat hij zijn vlucht kon aanpassen of de gunstigste
hoogte kon nemen.
Luchthavens konden zo ook onverwachte veranderingen aan de grond,
vb in bebakening of diverse toestanden betreft
landingsbanen, melden.
Omgekeerd kon het vliegtuig in geval van abnormale
vertraging
of een noodlanding de luchthaven waarschuwen.
Maar vooral bij mist of regen kwam radio
de piloot ter hulp.
Geïsoleerd
in de ruimte, verloren in de mist was men nog steeds
blootgesteld
aan de obstakels die tijdens de vlucht konden ontstaan
zowel in de hoogte als in het vluchtplan en door de
snelheid waarmee men het moest doen.
Terwijl het zicht soms tot
enkele meters beperkt was,
was de radio als het ware een soort elektrisch oog van
de piloot.
Dankzij het radiocontact kon hij de luchthaven verzoeken - door
middel van
radiogoniometrie -
zijn richting te lokaliseren en inlichtingen na luttele seconden te
ontvangen.
De Belgische militaire luchtvaart had tot
nu toe slechts vonkenzenders
en werd weldra voorzien van SBR-buizenzenders en -ontvangers. |